Kalm en met een stalen gezicht deed Yia het hekje open dat naar het kerkhof leidde. Het piepte even toen ze het weer sloot. Ze zag een jongen staan. Ze kende hem niet, had in iedergeval nog nooit met hem gepraat. Maar zijn gezicht herkende ze wel, van keren dat ze hem bij bijeenkomsten van de strijders had gezien. Ze liep niet naar hem toe, en liep alleen maar over het zanderige paadje. In een hoekje bleef ze staan. Een rode roos stond er naast een graf. Op de donkerrode, kleine blaadjes lagen dauwdruppels, die waarschijnlijk vanacht waren neergevallen. Met grote ogen knielde ze neer bij de roos, en wreef ze over de steen, zodat ze de naam kon lezen. Primrose Green.