Ugh, de titel moest tussen 10 en 255 tekens lang zijn, en alleen 'Waanzin' was te kort daarom dat achterlijke 'Verhaal' er voor.
Het gevoel dat je je leven voor bij ziet gaan alsof je er zelf niet eens bij bent, alsof iemand anders in je lichaam leeft dan jij zelf. Ik herkende het. Ik herkende alles van het. Dingen die ik niet wilde doen deed ik om de stomste redenen. Soms alleen om er bij te horen. Alles ging als een flits voorbij. Toch duurde secondes, uren en was de tijd vreselijk. Een tijd waarvan ik nog steeds niet weet of het afgelopen is. Wanneer het eindelijk zal stoppen.
De woorden, de stemmen, de pijn. Alles breekt me langzaam van binnen, tenzij ik er tegen weet te vechten. Maar wie zegt dat ik dat wil? Dat ik dat kan? Het gevecht begon met het opschrijven van alles wat er met me gebeurde. Het zwaarste was ik ooit heb gedaan. Alles nog een keer mee maken.
Ik zat rustig op mijn kamer, dingen te doen die aller daags waren. Niets bijzonders mee. Mijn leven liep normaal, soms wat saai. Maar in ieder geval normaal. School ging zo af en toe wel en de tijd om naar de middelbare school te kwam steeds dichterbij. Voor mijn gevoel dan, eigenlijk had ik nog 2 jaar te gaan op deze hel. Zo mocht ik het wel noemen. Ik zat begin groep 7 en daarvoor al heb ik een heel leven gehad. Steeds als ik daar aan terug denk moet ik huilen ben ik weer bang, voel ik me weer een klein meisje. Altijd was ik alleen, moest ik naar speciale opvangen waar ik soms dagen was. Vreselijk was het daar. Het leek er wel een internaat, ik mocht niets, ik kreeg niets, niets werd beloond met een compliment. De complimentjes voor het goede werk had ik zo hard nodig. Ik was vroeger enorm kwetsbaar en onzeker en dat maakte deze mensen, deze vreselijke mensen alleen nog maar erger.
Ik kwam weer terug in mijn kamer, en betrapte mezelf weer op de tranen die zachtjes uit mijn ogen kwamen gerold. Ze prikkelde en waren koeler dan mijn wat verwarmde wangen. Ik zuchtte diep en veegde ze weg en staarde uit het raam.
Als ik zo na dacht wist ik dat ik al zo veel verder was dan andere, met denken, met weten. Met alles. Ik wist zoveel meer van de grote boze wereld waar elke ouder hun kinderen hevig voor beschermde. Maar mijne niet. Ik had niets aan ze, ze waren drukker bezig met hun leven. Uit gaan, werken. Niet met mij.
Waarom zouden ze ook? Toen ik nog klein was, waren hun ook nog jong. On wetend en dom. Ik nam het ze niet eens kwalijk. De dagen alleen vond ik soms heerlijk, vooral toen ik niet meer naar die vreselijke opvang moest. Toch was ik ook vaak bang, bang om alleen te zijn en alleen te blijven. Voor altijd.
Aan die tijd wilde ik niet meer denken. Uit eindelijk was het goed gekomen, heb ik dit kunnen verwerken en ben ik enorm sterk geworden. Tenminste dat dacht ik toen. Ik dacht dat ik wist hoe de wereld in elkaar zat, dat ik - omdat ik al zo veel dingen mee had gemaakt - de wereld wel aan kon. Naïef.
Ik wist dat er een nieuwe tijd aan brak, maar een als deze had ik nooit verwacht.